Albert Versteegde en Jelte Elsinga: “Elke arts ziet het belang van publieke gezondheid”
Sociale geneeskunde is een prachtig en belangrijk vak, concludeert arts Maatschappij + Gezondheid Albert Versteegde, die na een lange loopbaan nét met pensioen is. Toch verlaat hij het vak met gemengde gevoelens. Hij ziet namelijk ook dat sociale geneeskunde in zwaar weer zit. Daarom moedigt hij jonge collega’s, zoals Jelte Elsinga, aan om daar verandering in te brengen en in actie te komen.
Hij stond bij de GGD met ‘zijn voeten in de modder’ bij de uitvoering en maakte op basis daarvan beleid. Als medisch manager bij een verzekeraar bepaalde hij het inhoudelijk beleid en de laatste jaren maakte hij ramingsrapporten over de toekomstige behoeften van artsen, als programmasecretaris bij het Capaciteitsorgaan. Albert Versteegde vervulde verschillende rollen in zijn lange carrière als arts M+G. Als iemand de sociale geneeskunde in al zijn facetten kent, is hij het dus wel. Op de drempel van zijn pensioen neemt Albert de stand van zaken in zijn vakgebied nog eens onder de loep. ‘Het is een fantastisch vak’, begint hij. ‘Ik heb bewust voor de sociale geneeskunde gekozen en heb daar nooit spijt van gehad. Je kunt als arts in de openbare gezondheidszorg veel betekenen, maatschappelijk nuttig, belangrijk en leuk werk doen.
Sociale geneeskunde in zwaar weer
Toch maakt hij zich zorgen. ‘De afgelopen drie jaar werkte ik als programmasecretaris aan het ramingsrapport sociale geneeskunde en dat stemde me niet positief’, zegt hij. ‘Sociale geneeskunde zit in zwaar weer. In een profiel als indicatie en advies wordt bijna niemand meer opgeleid. Forensische geneeskunde loopt spaak. In de jeugdzorg zijn ook veel problemen. Jeugdartsen worden betaald om individuele productie te draaien en krijgen nauwelijks ruimte voor preventie. En dat terwijl 1 op de 7 kinderen professionele hulp nodig heeft. Er is veel meer tijd en geld nodig voor preventieve maatregelen en daar is ander beleid voor nodig.’
Gelijk speelveld
Albert ziet vooral een ‘grote discrepantie in vraag en aanbod van artsen’ in zijn vakgebied. Hij begrijpt ook waar het vandaan komt. ‘Sociale geneeskunde is -onterecht- een ondergewaardeerd deel van de medische sector’, zegt hij. ‘Er is nu geen gelijk speelveld tussen sociale geneeskunde en bijvoorbeeld de klinische- en huisartsengeneeskunde. Dan heb ik het over bekendheid van het vak, aandacht in curriculum op universiteiten, vergoeding van stages, arbeidsvoorwaarden voor artsen, takenpakket, toekomstperspectief en de plek van de public health in deze maatschappij. Het gaat ook om maatschappelijk aanzien.’
Het belang van academisering
Om daar verandering in te brengen, is een grote rol weggelegd voor universiteiten, het ministerie van VWS, gemeentes, werkgevers en artsen zelf: samen moeten zij zorgen voor een ander curriculum, betere financiering, goede arbeidsvoorwaarden en een passend takenpakket dat tegemoet komt aan de maatschappelijke behoefte, vindt Albert. Maar ook de sociaal geneeskundigen moeten aan de bak. ‘Er is veel potentie, maar het gaat niet vanzelf’, gelooft hij. ‘Academisering is relevant voor de fundering van het vak en de onderbouwing van het dagelijks handelen van de sociaal geneeskundige. Voor klinisch specialisten en huisartsen is het bijvoorbeeld wel heel normaal om te promoveren. Daar moet ook bij de sociale geneeskunde meer aandacht voor komen. Er is ruimte en financiering nodig onder meer van de werkgever, maar ook van de arts zelf. Wij artsen moeten zelf veel meer de ‘key values’ van ons vak benoemen. Laat de wereld weten wat er misgaat als er geen sociaal geneeskundigen meer zijn, als ons vak verdwijnt. Hang het aan de grote klok, ga ermee naar de pers. De maatschappelijke gevolgen zijn enorm als wij ons werk niet meer kunnen doen, maar niemand weet dat. Daarin moet je samenwerken, voor ieder profiel bedenken wat het betekent. Dat is geen zware taak, maar een goede uitdaging.’
Samen voor een gezonde maatschappij
Het is een aanmoediging voor Jelte Elsinga, die bijna klaar is met de eerste fase van de opleiding tot arts M+G/infectieziektebestrijding. Als jonge arts ziet hij de ‘goede uitdaging’ die Albert noemt ook, maar hij kijkt anders naar het vakgebied. ‘Het interessante is dat Albert het over sociaal geneeskundigen heeft’, zegt hij. ‘Ik gebruik dat begrip bijna niet. Mij gaat het om het vakgebied: de publieke gezondheid. Of het nu een huisarts, medisch specialist of publiek geneeskundige is die zich daarvoor inzet, maakt me eigenlijk niet uit. Het gaat erom dat we samen een gezonde maatschappij creëren waarin mensen goede, gezonde keuzes kunnen maken en zo lang mogelijk gezond kunnen leven.’
Behoefte aan preventie
Die behoefte leeft niet alleen bij sociaal geneeskundigen, weet hij. ‘Als ik klinische specialisten hoor, gaat het ook vaak over gedrag van mensen en hoe we dat kunnen veranderen. Ik vind dat je als specialist, in welk vak dan ook, moet beseffen dat je bezig bent met het bevorderen van gezondheid en ik vind dat die verantwoordelijkheid daarvoor dan ook bij alle specialisten ligt. Klinisch specialisten moeten te vaak mensen oplappen en volgens mij zijn we het er allemaal over eens dat preventie daar verandering in kan brengen en dat het veel kostenefficiënter wordt als mensen niet ziek worden. Ik zou willen, en met mij ook veel klinisch specialisten, dat mensen gezond eten, bewegen, niet roken, zichzelf niet overwerken en mentaal gezond blijven.’
Dat wil niet zeggen dat Jelte wél vindt dat alle artsen een gelijke positie moeten innemen in het medische veld. ‘Ons vak wordt inderdaad ondergewaardeerd, maar daarop focussen heeft niet veel zin’, vindt hij. Wat wel zin heeft, volgens hem? ‘Samenwerken, gebruik maken van de kennis die bestaat in al die verschillende profielen die onder de opleiding tot arts M+G vallen.’
Onderzoek en onderlinge verbinding
Academisering kan daarbij zeker helpen, gelooft Jelte. ‘Academisering geeft aanzien en slagkracht: je onderbouwt je kennis en daarmee kom je verder. De academische plek die we innemen is nog niet groot, we zijn te versnipperd. En omdat ons vakgebied zo breed is, is profilering van onze expertise moeilijker. Als artsen werkzaam in de publieke gezondheid samen één visie hebben, kan een statement gemaakt worden. We zijn nu een hele brede vakgroep, maar we belichten ook allemaal weer net een andere kant van het vak. Dat maakt het moeilijk te grijpen voor buitenstaanders, moeilijk om onderzoeksgelden toe te kennen. Bij ons kan het gaan over gedrag, klimaat, jeugdgezondheidszorg, mentale gezondheid, infectieziekten. Terwijl je als medisch specialist veel sneller duidelijk krijgt waar je onderzoeksfocus ligt.’
De aanmoediging van Albert neemt hij dus van harte. ‘We moeten als één beroepsgroep met de vuist op tafel slaan. Liefst met een gezamenlijke visie voor de publieke gezondheidszorg en met de verschillende expertises verenigd, zoals we dit nu doen binnen KAMG. Ik denk dat we dan pas echt verandering teweeg kunnen brengen.’